De TRIS in de jaren 60
De TRIS had de omvang van een zelfstandig bataljon en telde rond 1960 zo’n 817 man (en 155 burgers). Dit was in 1966 opgelopen tot 960 militairen (en 220 burgers). Nederlandse dienstplichtigen vormden tot 1972 de grootste categorie militairen. Daarnaast diende Nederlanse en Surinaamse beroepspersoneel bij de TRIS.
In 1963 werd de Opleidingscompagnie Surinaamse Vrijwilligers in het leven geroepen. Deze had als taak de eerste Surinaamse vrijwilligers ‘op voet van dienstplichtige’ op te leiden.
De organisatie van de TRIS in de jaren 60 was tot 1966 hetzelfde als de jaren 50. In 1966 vond er een reorganisatie plaats, waarbij de ondersteuningscompagnie plaats maakte voor een vierde infanteriecompagnie. Eind 1968 werd deze al weer opgeheven. Bij deze reorganisatie werden de afdelingen verdeeld over de stafcompagnie en een nieuw opgerichte verzorgingscompagnie. De stafcompagnie nam vanaf 1967 ook de zorg voor de opleiding van Surinaamse vrijwillige ‘dienstplichtigen’ over van de Opleidingscompagnie Surinaamse Vrijwilligers.
Vanaf 1968 bestond de TRIS uit drie tirailleurcompagnieën à vier pelotons, één verzorgingscompagnie (waarin o.a. waren ondergebracht de afdelingen Verbindingsdienst, Intendance, Technische Dienst, Genie en Transport), Staf en Stafcompagnie (waarin o.a. waren ondergebracht de Welzijnszorg, Militair muziekkorps, de Koninklijke Marechaussee en een opleidingspeloton voor Surinaamse vrijwilligers) en Militair Hospitaal, dat op compagnies-organisatiebasis het gehele geneeskundige personeel omvatte.